In de Gemeentewet van 1851 werd
bepaald dat openbare gezondheid een taak van de gemeente was, die door de
provincie werd gecontroleerd. Maar op het gebied van de volksgezondheid kwam
nog steeds veel neer op de initiatieven van particuliere instellingen.
Met de invoering van de Woningwet
in 1901 trachtte de regering een einde te maken aan de slechte woonomstandigheden
van de armen, die meestal in krotten woonden. De wet stelde eisen waaraan
nieuwe huizen moesten voldoen. Bijvoorbeeld over de breedte van straten, de
aanwezigheid van een privaat (WC) en het aantal kamers. Verder maakte deze wet
het mogelijk om krotwoningen te onteigenen en te slopen. Rond 1905 kreeg elke
gemeente hiervoor een eigen verordening.
In 1901 werd de Gezondheidswet
ingevoerd. Deze regelde de instelling van de lokale gezondheidscommissies,
die als taken hadden het uitvoeren van inspecties ten behoeve van de
volksgezondheid en het adviseren van de gemeente en andere instellingen bij
kwesties aangaande de volksgezondheid. Met de wet werden Gezondheidscommissies
direct onder een landelijke Centrale Gezondheidsraad geplaatst.
In 1919 veranderde de Gezondheidswet, waarbij de Centrale Gezondheidsraad
alleen nog een adviserende rol kreeg. De Gezondheidscommissie hield
toezicht op de volksgezondheid op het gebied van de behuizing, vervuiling,
ziekten en hygiëne. Voor 1919 voerde de commissie ook inspecties aan huizen
uit. Zij stelden de woonomstandigheden vast en adviseerden de gemeente bij
aanpassingen en verbeteringen aan woningen. Daarnaast had de commissie de taak
erop toe te zien dat de leefomstandigheden buiten het huis op orde bleven. Zij
hielden toezicht op de hygiënische toestand van openbare gebouwen, maar hielden
ook de mate van vervuiling van bodem en water bij. Omdat besmettelijke ziekten
ook een bedreiging voor de volksgezondheid vormden werden gevallen ervan aan de
commissie gerapporteerd. Door een wijziging op de Gezondheidswet van 14december
1933 werd de Gezondheidscommissie opgeheven.
Het toezicht werd opgedragen aan burgemeester en wethouders (art. 179 gemeentewet).