1.1. Algemeen
Het is 28 juni 1914 wanneer aartshertog Frans Ferdinand van
Oostenrijk samen met zijn vrouw word vermoord in Sarajevo. Dit moment wordt
over het algemeen gezien als het begin van wat we tegenwoordig de Eerste
Wereldoorlog noemen. Hierna liepen de spanningen zo hoog op dat al na vijf
weken hevige gevechten waren uitgebroken tussen verschillende landen
[1] en hadden in augustus de meeste grote naties in Europa elkaar al de
oorlog verklaard. Tijdens deze periode verklaarde Nederland zich neutraal en
hield zich afzijdig van de oorlog
[2].
Ondanks de neutrale status ondervond Nederland de
consequenties van de Grote Oorlog. Door de grote onrust buiten de Nederlandse
landsgrenzen werd de bevolking angstig. In reactie hierop begon men op grote
schaal onder anderen voedsel te hamsteren. De overheid was bang dat hierdoor
grote schaarste zou ontstaan en de prijzen voor voedsel gigantisch zouden
toenemen. Om dit tegen te gaan besloten ze al snel, in 1914, maatregelen te
nemen in de vorm van de Levensmiddelenwet, een aanpassing op de onteigeningswet
1851, en een paar jaar later, in 1916, de Distributiewet 1916.
[12]
1.2. Levensmiddelenwet
“In Nederland tracht minister Treub -de minister van landbouw- met
allerlei maatregelen de zwarte handel in voedsel, de woeker en
speculatie aan banden te leggen. Op 3 augustus 1914 kondigde hij de
Levensmiddelenwet af, om prijsopdrijving tegen te gaan en de uitvoer van
levensmiddelen te verhinderen. Officieel staat de Levensmiddelenwet te
boek als: Wet van den 3den Augustus 1914, tot aanvulling der
Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van
waren. Het omvatte een aantal bepalingen als aanvulling op de
Onteigeningswet van 28 augustus 1851. Met machtiging van de minister
wordt het aldus mogelijk dat door of vanwege de burgemeester
levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, huishoudelijke
artikelen en brandstoffen in de gemeente aanwezig onmiddellijk in bezit
genomen kunnen worden en beschikbaar komen ten behoeve van de bevolking
of van de in gemeente bestaande bedrijven.
Voor de beheersing van de grondstoffenpositie op industrieel- en
handelsgebied stelt men rijksbureaus in. Tevens wordt er een Centraal
Administratie Kantoor voor Distributie van Levensmiddelen opgericht,
waaraan verzoeken kunnen worden gericht voor het beschikbaar stellen van
levensmiddelen."
[4]
1.3. Distributiewet 1916
“Door enerzijds de toenemende rantsoenering, stagnering van toevoer van
grondstoffen en produkten, grote inflatie en anderzijds de voortdurende
mobilisatie en de vluchtelingenproblematiek is nieuwe wetgeving
noodzakelijk. Op 19 augustus 1916 wordt de Distributiewet 1916
afgekondigd. Een doelmatige distributie van goederen wordt nagestreefd
d.m.v. bepalingen gegeven in het belang van de volksvoeding. Door het
Ministerie van landbouw, nijverheid en handel worden de prijzen
vastgesteld van de aanwezige distributieprodukten. Tegen minimumprijzen
worden ze vervolgens beschikbaar gesteld aan de bevolking. Het verschil
tussen in- en verkoopprijs wordt voor 90% door het Rijk gedragen, 10%
komt ten laste van de gemeente.
Met
name in 1917 en 1918 is op ruime schaal tot distributie overgegaan.
Door het einde van Wereldoorlog I komt er langzamerhand een einde aan de
tekorten of stagnerende toevoer van levensmiddelen en huishoudelijke
artikelen. De economie en daarmee de marktpositie van de detail- en
groothandel herstelt zich. In 1920 is de situatie weer genormaliseerd en
zijn de meeste produkten weer op de vrije markt verkrijgbaar tegen
redelijke prijzen."
[4]
1.4. Distributie van levensmiddelen in Hilversum 1914-1921
1.4.1 Periode 1914-1916 - Gemeentelijke Keuringsdienst
Tijdens de beginperiode van de Eerste Wereldoorlog ontstond
er dus veel onrust in Nederland waaronder ook in Hilversum. Daarom besloot de
gemeente Hilversum levensmiddelen op te kopen, op te slaan en vervolgens te
verkopen tegen een lage (landelijk vastgestelde) prijs. Ze maakte gebruik van
hun bevoegdheden om dit te doen vastgesteld in de onlangs ingevoerde
Levensmiddelenwet. De taak voor het inkopen, opslaan en distribueren van
levensmiddelen werd uitgevoerd door de gemeentelijke Keuringsdienst
[9] onder leiding van de heer
J.J. Polak
[3]. Deze extra taken namen over het algemeen zoveel
tijd in beslag dat het al kleine aantal personeel weinig tijd had voor hun
andere (oorspronkelijke) taken
[9].
Kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog buiten
Nederland begon de gemeentelijke Keuringsdienst de belangrijkste
voedingsmiddelen en brandstoffen te inventariseren die in de gemeente aanwezig
waren. Hieruit bleek al snel dat de voorraden niet adequaat genoeg waren om de
bevolking voor langere tijd te onderhouden. Niet wetende dat de oorlog langer
zou duren dan men in eerste instantie dacht.
Om deze situatie te verbeteren werden als eerst een aantal
schattingen gemaakt hoeveel voedingsmiddelen er ongeveer per persoon nodig
zouden zijn. Vervolgens begon de gemeente actief hun voorraden aan te vullen.
Over de loop van de eerste maand verbeterde de situatie licht en nam de
voorraad voor de meeste levensmiddelen toe. Op 8 september 1914 melde de heer
PoIak in een brief aan de burgemeester een aantal van zijn bevindingen. Zo
moest de gemeente onder andere gaan zorgen dat er meer opslagmogelijkheden
moesten komen voor het opslaan van levensmiddelen, want op dit moment was
Hilversum afhankelijk van een continue toevoer van. Ook had hij een schatting
gemaakt hoeveel extra krediet er nodig zou zijn om voldoende levensmiddelen te
kunnen aankopen. Vervolgens werd er in het gemeenteblad van 25 september 1914
bekendgemaakt dat er een budget van fl. 100.000,00 beschikbaar gesteld zou
worden voor de aankoop van levensmiddelen en brandstoffen. Vervolgens begon met
actief contact te zoeken met boeren en bedrijven binnen Hilversum met de vraag
of zij goederen konden inkopen en/of opslaan en tegen welke prijs. Op deze
manier hoopte ze de situatie [5].
1.4.2 Periode 1916-1921 - Levensmiddelenbedrijf / Distributiebedrijf
In het gemeenteblad van 17 mei 1916 maakte de gemeente
Hilversum bekend dat er een nieuw levensmiddelenbedrijf ingesteld zou gaan
worden. Dit bedrijf zou in werking treden op 15 mei 1916 onder de naam
“Levensmiddelenbedrijf” en zou vervolgens blijven bestaan tot 1 januari 1918
[6]. Met ingang van 15 mei 1916 werd
juffrouw Mej. J.G.W. Collard aangesteld door Burgemeester en Wethouders als
bedrijfsleidster van het Levensmiddelenbedrijf
[7]. Het bedrijf vestigde zich in de voormalige Tromschool
[10]. Het bedrijf zou
zelfstandiger opereren dan voorgaand het geval was, maar Burgemeester en
Wethouders hielden nog wel toezicht.
Over de jaren zijn er natuurlijk een aantal dingen veranderd
aan en binnen het Levensmiddelenbedrijf. Zo stopte juffrouw Mej. J.G.W. Collard
per 1 april 1917 als bedrijfsleidster
[6] en
zou per ingang van deze datum de heer G.F. Mahn de taken als de nieuwe
bedrijfsleider overnemen
[7]. Maar
de grootste verandering kwam in december 1917. De originele verordening stelde
dat het bedrijf zou blijven bestaan tot 1 januari 1918, maar door
omstandigheden werd besloten om het Levensmiddelenbedrijf langer in leven te
houden. Hierdoor werd besloten een geheel nieuwe verordening op te stellen en
zou de naam van het bedrijf vervangen worden door “Distributiebedrijf”
[6]. De reden voor deze naamswijziging
was omdat het bedrijf over de eerste periode zich bezig is gaan houden met meer
dan alleen levensmiddelen
[10].
Deze nieuwe verordening, gepubliceerd in het gemeenteblad van 14 december 1917,
zou volgens artikel 20 in werking treden op 1 januari 1918 en van kracht
blijven tot 1 januari 1920. Vervolgens is artikel 20 nog drie keer aangepast
waarmee het Distributiebedrijf langer in leven werd gehouden. De eerste
wijziging werd bekendgemaakt in het gemeenteblad van 28 november 1919. Hierin
werd de datum verschoven naar 1 juli 1920. De tweede wijziging werd
bekendgemaakt in het gemeenteblad van 18 juni 1920 waarin de datum werd
verschoven naar 1 januari 1921. En de laatste wijziging werd bekendgemaakt in
het gemeenteblad van 6 december 1920 met als einddatum 1 januari 1922
[6]. Uiteindelijk is besloten om met
ingang van 1 juli 1921 het Distributiebedrijf op te heffen. Dit werd
bekendgemaakt in het gemeenteblad van 20 mei 1921
[8].
Over de jaren nam het aantal taken en de hoeveelheid werk
waar het Levensmiddelenbedrijf/Distributiebedrijf zich mee bezig hield flink
toe. Hierdoor werd het aantal personeel steeds verder uitgebreid. Waar er aan
het begin van 1917 nog 19 mensen personeel was, steeg dit aantal naar 34 eind
1917. Om al deze mensen te kunnen huisvesten werd, toen de mogelijkheid zich
voordeed, het aangrenzende pand erbij gehuurd. Ook moesten in dit jaar veel
goederen (brood, rijst, gort, havermout, vet, peulvruchten, zeep en
aardappelen) gerantsoeneerd gedistribueerd worden onder de bevolking. Dit werd
in eerste instantie gedaan met bonnen/bonboekjes, maar naarmate het aantal
producten steeg die gerantsoeneerd gedistribueerd moesten worden werd het
alleen een bonboekje niet maar als toereikend gezien. Hierdoor werd een systeem
geïntroduceerd waarbij je aan de hand van een legitimatiekaart de benodigde
kaarten en bonnen kon bemachtigen
[10].
Het jaar 1918 was het jaar waar de bemoeienis van het
Distributiebedrijf nog mee toenam in vergelijking met voorgaande jaren. Ook nam
het personeelsbestand toe van 34 naar 89 personen. Deze groei had
organisatorisch als gevolg dat het noodzakelijk werd geacht om met speciale
afdelingen te gaan werken. De volgende afdelingen werden in het leven geroepen:
- Comptabiliteit;
- Brood-
en Meelvoorziening;
- Algemene
Zaken;
- Controle;
- Zuivelproducten;
- Voedselvoorziening
voor zieken;
- Buiten-controle.
Daarnaast had deze toename in personeel ook als gevolg dat
er wederom een gebrek aan werkruimte ontstond. Daarom werden verschillende
afdelingen ondergebracht op verschillende locaties verspreid door Hilversum.
Wat betreft de distributie van producten zelf; een klein aantal producten
verdwenen uit de distributie, maar een groter aantal producten (25) werden
opgenomen. Ook moesten opnieuw producten gerantsoeneerd gedistribueerd worden,
waarbij de belangrijkste boter en vlees waren. Vooral de distributie van vlees
werd een probleem toen in april 1918 (landelijk) een algeheel slachtverbod werd
afgekondigd. Dit probleem begon pas weer langzaam te verdwijnen pas toen in
september weer runderen aangevoerd konden worden. In november verbeterde de
gehele situatie in Hilversum toen de wapenstilstand werd afgekondigd. Door deze
wapenstilstand kon een gedeelte van de militaire voorraden vrijgegeven worden
voor algemene distributie [11].