Eind negentiende eeuw ontwikkelde Laren zich snel door de komst van Amsterdamse kunstenaars. Er werd steeds meer nieuw gebouwd, ook in het centrum. De in 1909 benoemde burgemeester Van Nispen tot Sevenaer maakte zijn zorgen over de ontsiering van het landelijke karakter van Laren kenbaar bij de toenmalige commissaris der koningin in Noord-Holland J. van Tienhoven. Met steun van de commissaris zorgde hij ervoor dat in januari 1912 het college van burgemeester en wethouders van Laren een voorstel deed aan de gemeenteraad tot uitbreiding van de plaatselijke bouw- en woningverordening met een artikel 13a, de zogenaamde welstandsbepaling. Doel ervan was "de onbeteugelde vrijheid van bouwspeculanten te beperken alsmede de ontsiering van het aanzien van de landelijke gemeente". Het voorstel werd aanvaard maar het zou nog tot 1 maart 1913 duren tot de bepaling van kracht werd. Dit vanwege diverse bezwaren die ingediend werden bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland.
Zo werd Laren de eerste gemeente in Nederland met een welstandsbepaling. Het welstandstoezicht werd pas in 1945 een algemeen aanvaard principe. In de nieuwe Woningwet die op 1 augustus 1965 in werking trad, werd een wettelijke regeling voor het welstandstoezicht opgenomen.
Een uitvloeisel van de bepaling was de instelling van een schoonheidscommissie, die burgemeester en wethouders moest adviseren. Bij raadsbesluit van 19 april 1913 werd de schoonheidscommissie
ingesteld. Deze kreeg de opdracht om over alle ingezonden bouwtekeningen advies uit te brengen, voor zover de esthetische aspecten betreft. In 1916 werd een verordening op de schoonheidscommissie
vastgesteld, die vervolgens in 1947 en in 1952 werd gewijzigd.
Op 5 april 1913 werd door burgemeester en wethouders de eerste commissie benoemd. Deze bestond uit J.W. Hanrath, architect te Hilversum, J.B. van Loghem, bouwkundig ingenieur te Haarlem en B.J. Ouendag, architect te Amsterdam. Secretaris was de directeur van Gemeentewerken. De schoonheidscommissie diende burgemeester en wethouders te adviseren over bouwontwerpen en terreinindeling waarvoor goedkeuring van burgemeester en wethouders verkregen moest worden en over ontwerpen van door de gemeente zelf te stichten bouwwerken en van aanleg van terreinen. De commissie mocht ook zelf zaken onder de aandacht brengen die zij in het belang achtte van de handhaving en bevordering van de welstand. (Bron: SAGV098.1+1040)
Ingevolge artikel 85, lid 2 van de nieuwe Woningwet uit 1965 was men verplicht een college aan te wijzen "voor het schriftelijk uitbrengen van advies bij de toepassing van de voorschriften omtrent de welstand". Bij raadsbesluit van 28 februari 1968 werd de schoonheidscommissie aangewezen als het vereiste deskundige college. Op 27 mei 1970 werd de verordening op de schoonheidscommissie gewijzigd en werd de nieuwe verordening, regelende de instelling, de samenstelling, de taak en de werkwijze van de welstandscommissie vastgesteld. Hiermee werd de schoonheidscommissie de welstandscommissie.