Archief Gooi en Vechtstreek

1942-1943: mooi Blaricum…

1942-1943: mooi Blaricum…

Blaricum 1942/1943. Bij de ingangen van de 13 in Blaricum geregistreerde horecagelegenheden (waaronder Vita Nova van mijn eigen grootmoeder) en ‘Openbare sportinrichtingen’ (de gemeentelijke ijsbaan aan de Schapendrift) zijn, ‘goed zichtbaar’ zoals de instructie luidde, bordjes met de tekst ‘Voor Joden verboden’ opgehangen. De gemeentesecretarie maakt lijsten van joodse inwoners. Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg komt bij joodse inwoners de inboedel inventariseren. Joodse huiseigenaren worden gedwongen hun huis te verkopen. Alle joodse inwoners moeten voor eind 1942 naar Amsterdam verhuizen.1 
Tegen de geschetste achtergrond is het verschijnen, in die jaren, van een liedje en een gedicht waarin de schoonheid van Blaricum wordt bezongen opmerkelijk genoeg om er hier aandacht aan te schenken.

Liedje op Blaricum
In januari 1941 komt vanuit Amsterdam Barend (Bas) Robberts (Amsterdam 7 november 1902) in ’t Gooi wonen. Na een jaar op de Kloosterweg in Laren te hebben gewoond verhuist hij in januari 1942 naar Angerechtsweg 5a in Blaricum. Robberts ‘zich noemende Rob van der Bas’ is cabaretier, zanger, acteur, troubadour en liedjesschrijver.2
In april 1942, koud drie maanden nadat hij zich er heeft gevestigd, schrijft hij een ‘Liedje op Blaricum’ en wendt hij zich in een brief tot burgemeester J.J. Klaarenbeek waarin hij getuigt van zijn ‘liefde voor Blaricum en zijn bewoners’ en dat ‘met alle hoogachting, aan U, als hoofd dezer gemeente’ opdraagt.
De eerste vier regels ervan luiden:

Refrein:3
Want de bakker, de slager, de kruidenier
Die hebben in ’t leven nog plezier.
Daarom voel ik me in m’n hum
In Blaricum, in Blaricum.

Uit het liedje, dat op 6 mei 1942 op Hilversum I zou worden uitgezonden, spreekt een opgewekte onbezorgdheid, passend bij Van der Bas’ karakter. De oorlog is ver weg.
Zonder twijfel tot teleurstelling van Van der Bas blijkt burgemeester Klaarenbeek niet over te lopen van enthousiasme; hij vindt het liedje ‘niet zóó karakteristiek als het m.i. had kunnen zijn. Mogelijk lukt het u nog eens beter, indien u meer met ons dorp vertrouwd zult zijn geraakt.’ Wel eerlijk, niet erg aardig.4

Op zijn enige mij bekende CD, ‘De liereman’ uit 1967, is 'Liedje op Blaricum' niet opgenomen. Wat erop kan duiden dat Van der Bas het zelf niet tot zijn beste werk rekende. Wel bracht hij het ten gehore bij de viering van de verjaardag van prins Bernhard op 2 juli 1960 bij de ijsbaan op de Schapendrift. Met het Nederlands Draailier Ensemble vertolkte hij daarbij ook zijn ‘de liereman’.
Bij zijn 60ste verjaardag wordt in Blaricum voor Van der Bas, in die tijd een prominent dorpsgenoot, een huldiging georganiseerd. Voor Laarder Courant De Bel (9-11-1962) reden om de jarige met zijn vrouw Els en zijn dochters Elzeline en Leonie op de foto te zetten. En voor de Gooi- en Eemlander (13-10-1962) om te memoreren hoe hij ‘in de benarde bezettingsjaren had gezongen voor de vele onderduikers die in de Noord-Oostpolder werkten’. Of hij daar ook ‘Liedje op Blaricum’ ten gehore bracht?
Getuige de vele krantenartikelen (zie Delpher) treedt ‘Nederlands laatste troubadour’ tot op vrij hoge leeftijd nog door het hele land op, zoals in 1972 in Dordrecht (zie foto) en in februari 1975 bij ‘Broodje Cultuur in Enschede.

Rob van der Bas overlijdt op 12 februari 1987 in De Stichtse Hof in Laren.


Rob van der Bas, met zijn draailier, zingt een Dordts bruidspaar toe bij hun huwelijk in middeleeuwse stijl. (Algemeen Dagblad 28-9-1972).

Lof van Blaricum
De luchtige toon waarop Rob van der Bas zijn prille liefde voor de onbetwiste parel van het Gooi bezingt staat ver af van de toon van ‘Lof van Blaricum’, een nogal bombastisch gedicht van Hans Damas in de stijl van Joost van den Vondel dat ‘in de Lente van den Jare 1943’ door de auteur in eigen beheer wordt uitgegeven. Het is opgedragen aan ‘de Ingezetenen en Bewoonders van BLARICUM in het algemeen en met hartelijke dankbaarheid in het bijzonder aan Moeke Spijkstra als de goede Gastvrouwe van Hotel ,,Gooilust’’ aan de Torenlaan.’

'Lof van Blaricum' telt 10 pagina’s en begint met een lange proloog met als eerste zin:
'Aan d'Amstel en aan 't IJ daar doet zich heerlijk ope
Zij die als Koningin de kroon draagt van Europe'
Het zijn de beginregels van Joost van den Vondels 'Op Amsterdam' uit 1647. Damas getuigt met dit citaat eens te meer van zijn bewondering voor Vondel en schroomt dan ook om, zoals Vondel op Amsterdam deed, een lofdicht op Blaricum te schrijven. Om er vervolgens toch aan te beginnen.
Over het landschap, in het bijzonder de hei, schrijft hij de regels:
Zoo vangt dit dorp het hart van allen die er komen,
Dit lieflijk Blaricum, dat léven leert…. en droomen….
Dit paarlen pronkjuweel op ’t pur’pren Koningskleed
Dat d’Amstelvrouwe tooit en ,,Gooiland’s heide’’ heet.

En over de ligging van het dorp:
Trok men te voet erheen langs holle karresporen
Gegroefd in zand en leem, dan zag men d’ ouden toren
Uit boomenkruin‘ en bruin van rietgedekte daken
Zijn spits ten hemel doen als diende hij tot baken.

Over de inwoners ten slotte:
O volk van Blaricum, verêend in werk’ en bidden
Hoe waart gij steeds tot steun den vreemd’ling in uw midden!
Hoe stond gij vaak terzij den kunst’naar in zijn zorgen,
Den stadsmensch in zijn nood om brood en melk voor morgen!
Als vreemde tyrannie d’ellende in ’t land deed stijgen,
Dan kon een arme bloed bij ù nog t’ eten krijgen!

De regel over die ‘vreemde tyrannie’ is met de hand bijgeschreven en verwijst naar de actualiteit, zoals ook de slotregels dat doen:
De waereld om ons heen is op den dag van heden,
Naar wat ik zo verneem, ver van een Hof van Eden
Maar àls de leeuw het lam ooit weigert te verscheuren,
Dan zal dit heuglijk feit in Blaricum gebeuren!

Helemaal helder zijn die laatste twee regels mij overigens niet.

‘Hans Damas’ zo noemt de auteur van Lof van Blaricum zich. Als Dammes Hoogendijk werd hij op 17 november 1903 geboren in Hilversum waar zijn ouders in 1902 of 1903 waren komen wonen. Dammes was een binnen de familie Hoogendijk vaker voorkomende voornaam maar deze Hoogendijk was daar kennelijk niet blij mee: in april 1925 veranderde hij die officieel in Damas. En die nieuwe voornaam gebruikte hij bij gelegenheid dan weer als achternaam; dan was het Hans Damas. In het Amsterdams Stadsarchief komt op die naam een -verwijzende- archiefkaart voor.
Hans Damas/Damas Hoogendijk was onder meer uitgever en reclameadviseur en, in 1932, medeoprichter van ‘Advertentie- en Uitgeversbedrijf Arc's’ (Aronson en Compagnons). Reclamekreet van Damas voor verffabriek Vettewinkel: 'Gedenkt te Verven'.
Toen Hoogendijk in 1943 ‘Lof van Blaricum’ schreef, woonde hij in Amsterdam op de Frans van Mierisstraat of (later in dat jaar) op de Stadionkade. In het door hem zo liefdevol bezongen dorp Blaricum heeft hij nooit gewoond. Gezien de opdracht in het boek zal hij een frequent bezoeker zijn geweest van ‘Gooilust’, de nog altijd bekende Blaricumse kroeg waar Moeke Spijkstra zelf toen nog achter de tap zal hebben gestaan. Aan te nemen valt dat hij daar -het was toen ook hotel- af en toe zijn intrek nam.

Behalve ‘Lof op Blaricum’ schreef Hoogendijk, die in het verzet zou hebben gezeten, verzetsgedichten waarvan er 15 onder het pseudoniem ‘Echo’ werden gebundeld in ‘Rijmen uit de zwarte doos’; ze zijn te lezen op de site van het NIOD, Collectie Verzetsgedichten.
Damas Hoogendijk overleed, voor zover ik weet ongetrouwd en kinderloos, op 10 maart 1963 in Amsterdam en werd daar begraven op de Nieuwe Ooster.

Blaricum heeft in, om er maar een enkele te noemen, Adriaan Roland Holst, Jaap Harten, Fritzi ten Harmsen van der Beek en Victor van Vriesland groter dichters gekend. Maar zij schreven bij mijn weten nooit zo'n uitgebreide liefdesverklaring aan het dorp als Van der Bas en Damas. Daarom leek het mij aardig om aan die twee eens aandacht te besteden.

                                                                                                Ron van den Berg, 2024
                                                                                                (rvdberg4@kpnmail.nl)
                                                                                               

                                                                                               

 

Voetnoten
1. Uitgebreid beschreven en gedocumenteerd in ‘1942: Blaricum, haar joodse inwoners en hoe het hen verging’, te vinden op: 
    
https://zoeken.archiefgooienvechtstreek.nl/zoeken/groep=Bibliotheek%20en%20overig%20drukwerk/Vrij_zoeken=blaricum%20joodse/aantalpp=15/?nav_id=2-1
2. Zie voor Rob van der Bas ook: Rob van der Bas - TheaterEncyclopedie en untitled
    Op De liereman - Rob van der Bas - Muziekweb zijn liedjes van zijn CD ‘De liereman’ (1967) te beluisteren. Op Wikipedia ten
    slotte, heeft Van der Bas ook een pagina.                    
3. De muziek is te vinden op Lied op Blaricum Rob van der Bas Een audio-opname heb ik niet gevonden.
4. De aanbiedingsbrief aan burgemeester Jan Klaarenbeek, diens reactie alsmede de handgeschreven liedtekst. komen uit het 
    archief van de gemeente Blaricum dat ondergebracht is bij het Archief Gooi en Vechtstreek.

Met dank aan mevr. Elzeline Maat-van der Bas voor de verleende toestemming om delen uit 'Liedje op Blaricum' te gebruiken.
T
evergeefs heb ik geprobeerd de rechthebbende(n) op ‘Lof van Blaricum’ te benaderen voor toestemming. Mocht u die rechten
hebben, neemt u dan a.u.b. contact met mij op.